Marthe Nelissen, Corianne Oosterbaan & Jill Naaijen
Ik heb weer vaste grond onder mij. Ik voel het zand langs me heen schuren en de golven aan mijn tenen likken, af en toe over me heen slaan. Ik ben niet bang, ik lig stevig in de natte hand van het zand geklemd. De Vrijbuiter lijkt een eeuwigheid geleden, maar haar onstilbare melodie – het schelle water en de kabbelende meeuwen – echoot in mij na. Ik kan je wel zeggen dat je je op een boot vol schrijvers dingen in je hoofd begint te halen. Natuurlijk fantaseer je dat ze je ergens tussen de touwen en het krakend ijzer vandaan vissen en op zoek gaan naar een kurk met precies de juiste maat. Dat ze een blad wit papier uit hun notitieschrift scheuren – op perkament moet je tegenwoordig niet meer rekenen – en de datum bovenaan in een hoekje kriebelen. Hun boodschap aan je toevertrouwen. Hun lot in jouw handen – nee, nu overdrijf ik. En dan het moment dat ze je overboord gooien! Ah. Alles wat ik ooit gedroomd had. Ik had alleen niet gedacht dat het zo lang zou duren. Twee jaar. Het zand is koud. Er passeren voeten. Kleine, in kleurrijke rubberlaarsjes gestoken voeten die over de golven heen springen. Aarzelende voeten. Vastberaden voeten die niet van hun pad afwijken, wat de vloedlijn ook probeert. Blote voeten, soms. Er zijn voeten die zich laten leiden door de afdrukken die iemand anders eerder voor hen achterliet. Voeten die altijd de eerste willen zijn en voeten die met z’n vieren zijn. Wie zal me vinden? Wie zal met zijn voet tegen mijn glas tikken en struikelen of van ver het licht al in mij zien glinsteren? Wie raapt mij voorzichtig op en doet me aarzelend open? Wie leest de tijd achteruit en hoort hoe het was die ene zomer op de Vrijbuiter in 2022?
Marthe Nelissen
Op deze boot is de tijd dood
stil als de wind die uit
de zeilen valt
hoe krijg ik al die weidsheid
door mijn potlood heen geramd
zonder dat de punt aan splinters breekt
ik wil al dat water en die lucht licht
doen vloeien op papier
doen dansen zoals hier
met vaste hand trekken vogels
hun parcours
van A naar B
langs diezelfde gedecideerde lijn
zeulen mijn vrienden
wasmanden, zorgvuldig in papier gewikkeld
servies en IKEA-meubilair
naar nieuwe huizen
ik mis de handen
waarin ik eerder woonde
klamp mij vast aan de randen
van een huis dat op het vasteland
openscheurt met het geluid van de zak snoep
die papa tussen de opgevouwen kleren
in mijn valies heeft verstopt
om te delen met vriendjes
die ik hier maken zal
op het vasteland
weet ik allang
niet meer waar ik hoor
zoek de coördinaten van een punt
waar ik thuis kan komen
loop voor de rest
gewoon zo wat verloren
maar op deze boot
weet ik stuurloos waar ik wijzen moet
daar
zeg ik
daar die rechte streep
daar waar het water stopt
daar
woon ik
De wind vangen
Corianne Oosterbaan
I
Ze is schrijver. Ze is als stromend water. Alleen stroomt het soms de ene kant op, dan de andere, zijn er goede schrijfdagen en slechte, als de getijden van de zee of een getijrivier, eb en vloed, eb en vloed, heen en weer. Wanneer ze uit haar raam kijkt naar de rivier die langs haar huis stroomt, ziet ze het water hoog of laag staan, ziet ze hoe de stroming vier keer per dag van richting verandert, de glinstering van de zon in de golven, de draaikolken die zich vormen, de kleine witte vogels die duikvluchten maken, happend naar het water, op zoek naar vis.
Soms vloeien de woorden net zo sterk als die stroming uit haar vingers. Soms zijn ze druppels op een gloeiendhete plaat, zoals wanneer ze aan haar roman probeert te werken, die voelt als een lange reis op zee, zonder land aan de horizon. Soms drogen de woorden gewoon op, krijgt ze niets meer op papier, zit ze daar maar. Soms zijn het ronduit lelijke woorden, vol gif, pfas of riooldrek. (‘Riooldrek’ komt maar 144 keer voor op Google en wist je dat er auto’s op riooldrek kunnen rijden?)
II
Ook op de boot kijkt ze uit over water dat glinstert in de zon. Ze weet niet of het hoog of laag staat, of het zich überhaupt schikt naar de stand van de maan. Daar zit ze, met een grote mok koffie en een plak ontbijtkoek, een stapeltje boeken naast zich, haar dagboek, een pen. Ze wil niet dat deze ochtend voorbijgaat. Ze wil blijven zitten, in deze zon, het gevoel van een begin, van mogelijkheden, van nieuwe dingen die ze nog moet ontdekken, ze wil eindelijk eens beginnen met schrijven. Daarvoor is ze hier.
Maar ze leert hier ook zo veel dingen die ze niet had verwacht te leren: hoe een zeilboot kriskras zeilt om haar bestemming te bereiken, hoe je mossels kweekt en wat ze Zeeuws maakt, het nut van bootschoenen. Dat je angst kunt hebben voor poëzie schrijven. Want ja, soms laten de woorden je in de steek. Ze verdampen, laten hooguit voor even wat natte plekken achter op de keiharde aarde die ooit de bodem van een rivier was.
En dan zit ze daar, starend naar een witte pagina in haar notitieboek. Kun je behandeld worden voor poëzie-angst? Of is het een te specifieke vorm van writer’s block? Zijn gedichten gewoon niet aan haar besteed? De woorden blijven buiten boord, waaien weg in de wind, diezelfde wind die het schip vooruit stuwt, die wind in de zeilen, alleen in letterlijke zin dan. Figuurlijk gezien verdrinken en verzinken haar woorden naar de bodem van het Veerse Meer, net als de duif die ze eerder vanochtend zag verdrinken in een van de sluizen op weg hiernaartoe.
III
Ze las iets over hoe water zich dingen kan herinneren, kan opslaan. We niet weten waarom, maar dat dat kan, dat geesten, het paranormale, misschien wel misschien ook niet bestaan, dat ze slechts herinneringen zijn, opgeslagen in water.
Elk woord dat ooit opgeschreven is, is ook een herinnering. Nooit de complete herinnering. Er is zoveel wat niet te vangen is in woorden. Toch schrijft ze woorden op en elk woord dat zij opschrijft zal ook blijven bestaan, want ze gooit niets weg, ze heeft harde schijven en USB-sticks vol losse eindjes en beginnetjes, scheepjes vastgelopen tijdens laag water, teksten die gewoon niet goed genoeg zijn, of ooit zijn afgewezen door redacties. Misschien dat ze er ooit iets mee kan, dat die losse verzamelingen woorden ooit iets meer gaan betekenen, ooit een echt verhaal worden.
Of wil ze te veel? In de haven van Zierikzee probeert een meeuw een paling op te slokken. De paling past niet helemaal in zijn bek, de paling leeft nog, probeert steeds weer te ontsnappen, glibbert de snavel steeds weer uit. Ze ligt op het dek en kijkt toe. De meeuw wint.
En ze vraagt zich af: hoe vang je verhalen? Hoe vang je de wind? Er zijn al zo veel boeken geschreven, zo veel mensen die de wind wel gevangen hebben. Boekwinkels en bibliotheken overweldigend vol met verhalen. Zelf heeft ze ook een kleine bibliotheek verzameld, stapels boeken die omvallen, als kleine torens van Pisa; ongelezen stapels, aan-het-lezen stapels, stapels die ze opnieuw wil lezen, stapels voor research of gewoon als vermaak. Ze weet niet waar te beginnen soms, met lezen, met alles.
IV
Op het dek, met haar ontbijtkoek en koffie, strijkt er een briesje langs haar benen. Je ontkomt niet aan dat waar je thuis ook al tegenaan liep, ook niet wanneer je een boot op stapt en weg zeilt. Dat houdt ze zich voor. Maar desondanks kun je ook gewoon het ene woord na het andere woord zetten. Dat houdt ze zich ook voor.
Want schrijven is als vlinders vangen terwijl het stormt, schrijven is hard werken. Schrijven is ook mijmeren met koffie op het dek, schrijven is schrappen, schrijven is herschrijven, schrijven is luchtkastelen bouwen, schrijven is verhalen vangen in de wind, schrijven is gewoon doen, niet denken – vooral niet te veel denken. Er zijn al zo veel ideeën, meningen, tips en gedachten over losgelaten, zo veel boeken over geschreven, door schrijvers, door niet-schrijvers. De crux is: je moet gewoon gaan zitten, het vuur in jezelf vinden en het doen, gewoon gaan schrijven.
De touwen zijn inmiddels los, de motor is aan. Ze kijkt een laatste keer naar het havenplaatsje, de vele masten, de aanlegsteigers, de schattige huisjes langs het water. Langzaam schuift de boot weg van de kade, maakt een voorzichtige draai, vaart weg, steeds harder, het open meer op. Ze schrijft een woord, en nog één, een derde woord, een hele zin. De wind waait harder, laat haar haren wapperen.
Gevangen vrijheid
Jill Naaijen
Ik had precies genoeg tijd. Om mijn rugzak bij terugkomst uit Italië leeg te kieperen in de wasmachine, twee uur later alles op te hangen en de volgende ochtend hetzelfde bundeltje – nog wat vochtig – weer in diezelfde rugzak te proppen.
Ik pak exact dezelfde spullen in, korte broeken, een bikini, Birkenstocks, een paar sneakers dat ik de hele week niet zal dragen. Maar deze keer voeg ik er een aantal dingen aan toe: vulpen, notitieboekjes (met nadruk op de ‘s’, nooit maar één boekje meenemen!), de laatste De Revisor met een verhaal van een van de schrijvers die een workshop zal geven en mijn e-reader, netjes opgeladen tot honderd procent, ook al weet ik dat hij minstens zes weken meegaat, zelfs als je hem nooit uitschakelt.
Op het kleine, rustige en zomers ogende busstation van Zierikzee zie ik een aantal van mijn bondgenoten voor het eerst. Volgepakte rolkoffertjes en rugzakken, hier en daar een extra linnen tas waar een opgevouwen hoofdkussen uitsteekt, handen vol to go-bekers koffie en in plastic verpakte sandwiches. We zijn op dit onchristelijke uur de enigen op het station en hebben dezelfde bestemming, zoveel is duidelijk.
Ik kom oorspronkelijk uit Noord-Brabant en heb altijd een hekel gehad aan ons accent, wat ik in mijn eigen spraak dan ook meestal met succes weet te verbloemen. Maar als ik Vlaams hoor, veer ik op. Met mijn zonnebril op en met pennen bewapend volg ik de zangerige stemmen van de nu nog naamloze Belgen de bus in.
De witte vlag met de rode mammoet erop wappert in de wind en onwennig klimmen we aan boord, elkaar behulpzaam nog onbekende handen toereikend en voorzichtig glimlachend naar de drie mensen die op het dek al reikhalzend naar ons kijken.
Koffie en appeltaart, een Hollands, vertrouwd welkom. Een jarige, Anne, die ik net een aangenaam-en-gefeliciteerd-hand ineen heb gegeven, is zesentwintig. Wat een mooie dag voor een verjaardag.
We slapen in zespersoonskajuiten die ik me thuis majestueus had voorgesteld, als suites uit Grand Hotel Europa uit het gelijknamige boek van Ilja Leonard Pfeijffer. In plaats daarvan is het van Harry Potter-waardig bezemkastformaat, waarin Marije niet rechtop kan staan en waar we met zijn allen met buitenboord bungelende voetjes de eerste nacht de slaap proberen te vatten. Onrustig van de warmte en de opwinding.
Die eerste ochtend schenk ik mijn grote mok vol koffie en klim op blote voeten aan dek, waar Corianne – zo heet ze, geloof ik – al met eenzelfde mok in de hand in haar notitieboekje zit te bladeren. Nu nog een verlegen goedemorgen, maar ik zal haar hier elke dag treffen, voor dat gedeelde moment voor onszelf.
Elf flessen zonnebrandcrème, onze persoonlijke drogisterij.
‘Gebruik de mijne maar, factor dertig, in die groene toilettas.’
Er staan drie groene toilettassen op de nauwe wastafel, een intiem geheel zoals al onze spullen dat worden. Natte bikini’s aan de beddenspijlen, post-its aan de wanden en pennen bezaaid over de vloer, als de pindaschillen in een coffeeshop.
Ik vraag me af, die eerste dag, of iedereen het heeft. De gespannen verwachting van alle nieuwigheid en de drang van de thuis gemaakte belofte dat je het deze week echt gaat doen. Meters maken, en niet alleen op het water. De tijd die ik mezelf nooit gun, wordt me hier cadeau gedaan. Niets moet, alles mag, ondanks wat de naam van de uitgeverij doet vermoeden. Wat anders ga ik doen deze week dan schrijven, terug naar huis keren met pagina’s en pagina’s aan materiaal. Ik leer al snel dat schrijven niet slechts honderden of duizenden woorden op papier zetten is. Dat ook schrijven een reis is, tijd kost. Tijd, voor rust, voor lezen, voor praten en zwijgen, voor indrukken opdoen, het uitwisselen van kennis, van vaardigheden en van wederwaardigheden.
Een paar dagen later weer een appeltaart. Gefeliciteerd, Suzanne, eenentwintig. En weer een mooie dag. Dat blijft zo, op die ene bui na, ergens midden in de week. Nederlands en Vlaams als we zijn, toch klaagt niemand over deze weersomslag. We hebben namelijk niets te klagen. Ik trek mijn vest aan en het enige paar sokken dat ik bij me heb. Michiel zit op de bank met kleurpotloden in primaire kleuren zorgvuldige, kleine tekeningen bij de gedichten over zijn broer te maken. Willemijn legt de laatste hand aan haar korte verhaal over de rode kikker, waar Veerle later zo smakelijk om moet lachen dat de tranen ook over mijn wangen rollen. Ik nestel me vredig tussen hen in en luister naar het gekras van pennen en potloden. En naar Emma, die ongemerkt op de pianokruk is gaan zitten, de toetsen als eerste durft te beroeren.
Op dat moment voel ik een verwantschap met deze tien vreemden, haast groter dan die met mijn beste vrienden. Wanneer ik met afgekloven pen in de hand en een half beschreven vel papier op schoot in de verte tuur, wanneer ik staar maar niemand aankijk, weten deze tien precies waar ik me bevind. Want zij zijn daar ook. We komen elkaar tegen, aan boord en in de krochten van de fantasie, vagelijk naar elkaar glimlachend.
We luisteren in stilte, en de regendruppels worden langzaam geluidlozer en kleiner op de ramen, tot zowel in onze verbeelding als aan boord de zon weer schijnt.
Er is weinig dat zo’n ultiem gevoel van vrijheid geeft als op het water zijn. Tegelijkertijd kun je nergens naartoe.
‘Die vrijheid waaraan je hier niet kunt ontsnappen is juist wat je vooruithelpt,’ zegt Marthe. Ze legt haar notitieboekje opengeslagen met de kaft naar boven neer en holt naar het achterdek, op haar hoofd een felgele zonnehoed. Haar energie gaat net als de zeilen pas ’s avonds liggen, als ze boven me in ons stapelbed stapt. Ik ben het met haar eens, geloof ik. Je kunt nergens naartoe, maar je pen is als een vis in het water.
Op de laatste avond staar ik met Sylke naar de heldere hemel vanaf het dek, naar de Grote Beer die recht boven ons staat. Ik proost met haar en leeg mijn flesje Zeker Zeeuws.
‘Waarom organiseren we deze week op een zeilboot, denk je?’ vroeg Elte me bij mijn aanmelding.
Hierom dus, om mij en mijn verhaal de tijd te geven samen te reizen, om even te kunnen dobberen, ons even mee te laten voeren. En ik gun jou – schrijver in spe, precies hetzelfde.
Marthe Nelissen is schrijver, vertaler en cliniclown. Ze studeerde Arabistiek en Islamkunde en Arabische Literatuur. Marthe schrijft over alles wat haar opvalt aan het leven – van schaamhaar tot heimwee – voor volwassenen en voor kinderen. Zo debuteerde ze in 2022 met het kinderboek Donutdag (Studio Sesam) en werkt ze momenteel aan haar twee kinderboek dat bij De Eenhoorn zal verschijnen.
Instagram: @marthe_nelissen
Corianne Oosterbaan schrijft fictie. Haar korte verhalen verschenen eerder in
Seizoenszine, Vers Beton en Tijdschrift Ei, en in de anthologie Envisioning Other Futures. Ze
werkt aan een roman vol sektarische trekjes, scams en inspirerende slogans voor succes.
Instagram: @corianneoosterbaan
Jill Naaijen is neurowetenschapper van achtergrond maar heeft haar academische carrière opgegeven om te schrijven. Haar teksten focussen op relaties, hechting en groepsdynamiek. Korte en zeer korte verhalen van haar verschenen op Notulen van het Onzichtbare en in Alice van Schrijven magazine. Momenteel werkt ze aan haar debuutroman.
Instagram: @jillnaaijen
Beeld:
Michele D’Asaro is natuurkundeleraar, gevestigd in Rome. Hij tekent graag vanuit zijn geheugen en fantasie, maar als hij tijd heeft haalt hij inspiratie uit hiken en zeilen met zijn dinghy boat. Naast het nakijken van stapels huiswerk, illustreert hij (on)regelmatig voor schrijfwedstrijd Verhaal van de Maand.
Mathilde Nelissen studeerde kunst- en cultuurbemiddeling en houtbewerking. Naast haar werk bij de circulaire hub Maakbar, maakt ze zelf non-stop. Van handgedrukte prints tot meubels, Mathilde droomt ervan om de cirkel van haar maakproces altijd rond te houden en werkt het liefst met herbruikte materialen.
Comments