Annemart Pilon
Bekijk hier een fragment van Annemarts aankomende vertaling van Erri de Luca:
In hoeverre krijgen literair vertalers, in financiële zin, erkenning voor het dienstbare werk dat zij doen? Het is als een retorische vraag waarop je tegen beter weten in een bevredigend antwoord verlangt. De laatste jaren is de zichtbaarheid van vertalers weliswaar toegenomen – zachtjes aan vermelden steeds meer uitgevers hun vertalers op het omslag – maar wat bij deze positieve ontwikkeling ver achterblijft is de financiële waardering. En het één leidt vooralsnog niet tot het ander: het heersende idee dat meer zichtbaarheid zal resulteren in een betere honorering is wat mij betreft ijdele hoop, en de logica erachter ontgaat me.
Een treffend voorbeeld van de financiële waardering van vertalers vond ik dit najaar in de Volkskrant. Margriet Oostveen schreef op 25 september over de totstandkoming van de Friese vertaling van ‘The Hill We Climb’. Daaruit bleek dat de vertaler na afloop een factuur van 500 euro indiende voor de vertaling, terwijl de gevoeligheidslezer, die er twee dagen mee bezig was geweest, om 2000 euro vroeg. De opdrachtgever vond die scheve verhouding onacceptabel – blijkbaar waren er vooraf geen afspraken over gemaakt – en na enige discussie werd besloten de vertaler en de gevoeligheidslezer dezelfde vergoeding te geven. Er werd gespeculeerd over 750 euro, nota bene 50% erbij voor de vertaler.
De gevoeligheidslezer zal minder blij zijn. Maar wat hij of zij in rekening bracht (2000 euro voor twee dagen) is voor een zelfstandige zo gek nog niet – je schoorsteen moet toch ergens van roken. Het is me niet bekend of dit een gangbaar tarief is voor een gevoeligheidslezer; ik kan me voorstellen dat er in het geval van Amanda Gorman veel meer budget is. Dat heeft de vertaler wellicht ook gedacht. Vijfhonderd euro lijkt misschien weinig, maar het is voor een gedicht van 112 regels bijna het dubbele van het huidige minimumtarief, waarmee je op een schamele 279 euro uit zou komen. Maar iedereen zal begrijpen dat je voor zo’n bedrag Amanda Gorman niet kunt vertalen.
De vertaler en de gevoeligheidslezer begeven zich ogenschijnlijk op dezelfde markt maar hanteren compleet verschillende tarieven: de gevoeligheidslezer vraagt maar liefst vier keer zo veel. Dat is misschien niet overal zo, maar laten we niet vergeten dat de vertaler in dit geval ook veel meer kreeg dan gebruikelijk is. Deze ontzettend scheve verhoudingen zijn met inhoudelijke argumenten op geen enkele manier te verdedigen. We hoeven het nut van een gevoeligheidslezer niet ter discussie te stellen om te begrijpen dat zo’n lezer niet vier keer meer waard is dan een vertaler. Voor een goede vertaling heb je nog altijd één partij het hardst nodig: de vertaler.
Verhalen over de zeer geringe financiële waardering van vertalers zijn overal: toen ik laatst in de krantenarchieven dook, op zoek naar artikelen over de financiële positie van vertalers, kwam ik er een hoop tegen. Niet dat dat me verbaasde, overigens. Literair vertalers verdienen nu eenmaal ongelofelijk weinig met hun vertaalwerk: gemiddeld rond of onder het minimumloon, niet in loondienst maar als zelfstandige. Een kleine groep vertalers kan met subsidies van het Letterenfonds gelukkig het hoofd boven water houden, maar er zijn ook jonge, net afgestudeerde vertalers die kopje onder gaan omdat zij vanwege een gebrek aan economisch perspectief onvoldoende kunnen investeren in hun vertaalcarrière. Zij constateren bedroefd dat er in het vertalen geen toekomst schuilt – zeker niet als je anno 2021 met een studieschuld op zoek bent naar een woning.
De onderbetaling van vertalers blijkt helaas een constante in de geschiedenis. Ik citeer even uit De Sumatra Post van 30 oktober 1926: ‘De uitgevers laten tal van vooze producten vertalen, meest tegen een hongerloon, en dus slecht!’ Gelukkig kwam daar (weliswaar pas in 1973) het zogeheten modelcontract met daarbij een minimumtarief, overeengekomen door de Vereniging van Letterkundigen (nu Auteursbond) en de Literaire Uitgevers Groep. Een grote stap vooruit, omdat hiermee onder meer auteursrechten voor vertalers worden gewaarborgd – al waren de financiële problemen voor vertalers niet verholpen.
Met zo’n contract kan een vertaler voor een literair boek een subsidie aanvragen bij het Letterenfonds. Maar dan moet je zo’n modelcontract en bijbehorend tarief ook daadwerkelijk krijgen. Vertaler-schrijver Guus Luijters vertelde in Het Parool van 28 februari 1976 dat hij door Elsevier benaderd was om voor 3,5 cent per woord een boek te vertalen, terwijl het minimumtarief toen op 5 cent lag. In 1980 kwam een groep literair vertalers dan ook in opstand; zij vonden dat zij ‘de laatste koelies van deze maatschappij’ waren (Het Parool, 3 april 1980). Dit resulteerde uiteindelijk in extra geld vanuit het toenmalige ministerie van OCW, bestemd voor vertalerswerkbeurzen van het Letterenfonds. Goed nieuws voor de literair vertalers, maar niet voor de zogenoemde ‘boekvertalers’, wier mooie boeken niet het felbegeerde stempel ‘literair’ mogen dragen. Het arbitraire verschil tussen ‘literair vertalen’ en ‘boekvertalen’ is relevant vanuit contractueel en dus financieel oogpunt. Boekvertalers worden namelijk dubbel benadeeld omdat zij én geen modelcontract krijgen én daardoor geen subsidie kunnen aanvragen. Maar zij leveren hetzelfde werk.
Op dit moment is het minimumtarief voor literaire vertalingen 6,8 cent per woord – een normtarief, geen wettelijk minimum. Als je genoeg werk hebt kun je daarmee zoiets als het minimumloon bij elkaar schrapen. Maar er worden ook vertalers gevraagd om voor 5,5 cent te werken, wat mij sterk doet denken aan die 3,5 cent tegenover 5 cent in 1976. Kijken we naar de ontwikkeling van het minimumtarief in de afgelopen twee decennia, dan zien we dat het tarief de laatste tien jaar maar half zo hard is gestegen als in de tien jaar daarvoor. Sowieso kun je eigenlijk niet spreken van een stijging: ondanks afspraken tussen literaire uitgevers en de Auteursbond zijn de huidige tarieven onvoldoende gecorrigeerd voor inflatie. Vertalers zijn er de laatste jaren dus op achteruit gegaan, alsof de situatie nog niet ernstig genoeg was. Om van de huidige inflatie maar te zwijgen.
Verzuchten dat het vroeger allemaal beter was, gaat niet. Maar juichen dat het tegenwoordig beter gaat kan evenmin. In absolute zin mag er dan het een en ander zijn veranderd – zo is het aanvullende honorarium voor vertalers die een subsidie krijgen van het Letterenfonds flink gestegen – per saldo is de beroepsgroep daar als geheel weinig mee opgeschoten. Het was en is een hongerloontje.
Waarom zouden vertalers recht hebben op betere tarieven? Er zijn talloze argumenten te bedenken. Vertalers zijn hoogopgeleid – veelal academisch – en hebben geïnvesteerd in hun carrière. Zij beheersen zowel de taal waaruit zij vertalen als hun moedertaal op zeer hoog niveau en zijn dankzij hun opleiding, ervaring, creativiteit en taalgevoeligheid in staat om de woorden van hun auteur te herformuleren en te transformeren tot een autonome Nederlandse tekst. In een uitgebreide recensie van de Nederlandse vertaling van ‘The Hill We Climb’, verschenen in De Standaard van 10 september jl., las ik: ‘In de literatuur is het maken van een geslaagde vertaling zo’n beetje het moeilijkste wat er is.’ Dankzij vertalers kunnen we in Nederland boeken lezen uit alle windstreken en ons in andere werelden wanen. Maar is het echt nodig om de stelling met zulke inhoudelijke argumenten te verdedigen? Het gaat mij om een veel fundamenteler principe: dat het voor vertalers kennelijk een onbereikbaar ‘ideaal’ is om van je werk te kunnen leven.
Als tegenargument wordt vaak ingebracht dat vertalers een enorme kostenpost zijn voor een uitgeverij. Dat is een argument waar ik moeite mee heb. Een vertaling is duur omdat een vertaling uitgeven duur is, onder andere vanwege de kosten van de vertaalrechten, maar niet omdat vertalers duur zijn. Vertalers zijn juist bespottelijk goedkoop als je uitrekent wat hun uurtarief is. Vertalerskosten kan een uitgever vooraf incalculeren: koop je een buitenlandse titel aan, dan weet je dat je kosten gaat maken voor de vertaling en kun je niet zeggen dat een vertaler te duur is voor het minimumtarief – het heet niet voor niets een minimum.
Gelukkig zijn er ook veel uitgevers die wel netjes een modelcontract bieden en het minimumtarief betalen. Ik ben vertaler voor HetMoet en krijg daarvoor een net contract. Niet omdat een kleine, zelfstandige uitgeverij als deze zo’n enorm budget heeft, maar gewoon uit fatsoen. Omdat HetMoet makers koestert, en iedereen die betrokken is bij de totstandkoming van een boek op waarde schat. En zij zijn niet de enigen.
Aan de andere kant van de markt zijn er ook grote, zeer winstgevende uitgeverijen die hun buitenlandse auteurs met gemak naar Nederland laten vliegen maar er blijkbaar geen geld voor (over) hebben om de vertalers, die zij hard nodig hebben om die omzet überhaupt te kunnen draaien, fatsoenlijk te belonen voor hun werk. Het belachelijk lage minimumtarief is voor hen peanuts. Maar omdat vertalers zo van hun vak houden, en misschien ook omdat ze gewend zijn aan onderbetaling, werken zij allesbehalve volgens het principe if you pay peanuts, you get monkeys. Soms denk ik: durfden wij dat maar. In plaats daarvan doen wij – ik ook – iedere keer weer ons uiterste best om een tekst in het Nederlands te schrijven die het origineel zo goed mogelijk benadert, terwijl de vergoeding die we daarvoor krijgen feitelijk een symbolisch bedrag is. Wij slikken dit uit liefde voor ons vak. En ik schrijf dit uit liefde voor mijn vak. Ik schrijf dit ook omdat ik me afvraag: hoe lang zal het nog duren voordat voor iedereen de maat vol is?
Laten we daarom een gedachte-experiment doen: we verviervoudigen het vertalerstarief. De 6,8 cent van nu wordt dan 27,2 cent per woord (ik durf het amper op te schrijven). Voor een gemiddelde roman van 70.000 woorden, waar je een paar maanden mee bezig bent, krijg je als vertaler dan een honorarium van 19.040 euro. Natuurlijk kan zelfs een grote en zeer winstgevende uitgeverij dat niet opbrengen (geloof ik), maar daar gaat het me nu niet om. Als je als vertaler continu opdrachten hebt, en tegen dat tarief ieder jaar drie van dat soort boeken vertaalt, kun je je een maandje vakantie zonder toetsenbord permitteren en heb je een omzet van 57.120 euro per jaar. Voor wie in loondienst werkt is dat een heel mooi salaris. Voor een hoogopgeleide en ervaren zelfstandige, die daar een stuk minder van overhoudt, is het een aardige beloning. Je kunt dan waarschijnlijk van het vertalen leven, wat de primaire bedoeling is van werken. Ik bedoel maar.
Annemart Pilon (1988) is literair vertaler en docent Italiaans en Spaans en woonde een aantal jaren in Napels en Bilbao. Ze volgde de Master Literair Vertalen i. o. in Utrecht en won in 2011 een Talentbeurs van het Letterenfonds en de Master Literair Vertalen. Ze vertaalde werk van onder meer Teresa Ciabatti, Erri De Luca en Nicola Pugliese. Voor HetMoet vertaalt ze momenteel een roman van Erri De Luca: De dag voordat het geluk kwam.
Daarnaast publiceerde ze artikelen in vertaaltijdschrift Filter en dagblad NRC om de slechte inkomenspositie van vertalers onder de aandacht te brengen, en stelde ze voor het Expertisecentrum Literair Vertalen een uitgebreid dossier samen over de financiële positie van vertalers in Nederland en Vlaanderen.
Read an English translation of Annemarts Mammoetje here.
Comments